|
Jan Stroop Twee meervouden die het niet zijn
(Terug naar hoofdmenu)
Inleiding Van de namen die er in het Nederlandse
taalgebied voorkomen voor de kinderziekte `mazelen', is het
woord mazelen zelf uit morfologisch oogpunt op een heel
speciale manier erg interessant. In de naam mazelen
komt tot uitdrukking dat de ziekte zich ondermeer en het opvallendst
uit, doordat de huid een groot aantal vlekjes vertoont; het
woord is meervoudig, maar met de kanttekening dat mazelen
een plurale tantum geworden is: het enkelvoud waar het woord
van gevormd is, masel (De Vries-De Tollenaere 1991,
p. 243), bestaat niet meer. De groep zgn. pluralia tantum
neemt in de geschiedenis van het Nederlands een bijzondere plaats
in. Het zijn woorden met min of meer een meervouds-betekenis
en steeds een vorm die als meervoud herkenbaar is: aanstalten,
bescheiden, ingewanden, kosten, inkomsten,
omstreken, enz. (zie ANS 37). Dat impliceert in de meeste
gevallen de vorming van een meervoud op basis van een enkelvoudsvorm.
Als dat enkelvoud niet meer bestaat is het procédé
een zaak van diachronie geworden. Men kan zich zelfs in de meeste
gevallen afvragen of er, net als bij mazelen, wel een
enkelvoudsvorm als zodanig bestaan heeft. Opvallend is verder
dat de overgrote meerderheid van de pluralia tantum een meervoud
op -en hebben en dat maar enkele een vorming op -s
kennen: gebroeders en gezusters. Er zijn verder
nog twee gevallen met twee meervoudsvormen: mazelen
naast mazels en hersenen naast hersens.
In het laatste geval is dat een `dubbel meervoud' in de
zin van De Rooij (1974), want dezelfde taalgebruikers kunnen
of zullen hersens en hersenen door elkaar of
met betekenis- of stijlverschil gebruiken. Het feit dat de taalgebruiker
daarbij alleen het suffix verwisselt, impliceert natuurlijk
ook dat hij er nog steeds een meervoud in herkent. Trouwens
ook de syntaxis bevestigt of illustreert dat meervoudsgevoel.
Een zin als: zijn hersens is beschadigd, is voor een
Nederlander ongrammaticaal, terwijl zijn hersens zijn beschadigd
wel kan. Of dat meervoudsgevoel ook geldt bij mazelen,
is zeer de vraag. Het woord mazelen is zelden of nooit
subject en dan is het moeilijk vast te stellen hoe het getal
ervaren wordt. Mensen zeggen bij epidemieën toch eerder
`t heerst dan de mazels heerst of heersen.
Een zinnetje als de mazels is een kinderziekte, kan,
geloof ik, overigens weer wel, maar $ast$ mazels zijn een
kinderziekte acht ik onmogelijk. Om twee redenen trouwens.
In de eerste plaats omdat het meervoud hier ongrammaticaal is,
maar in de tweede plaats omdat mazelen nooit zonder
lidwoord gebruikt wordt: dat kind heeft de mazels. Mijn
indruk is dat dat bij alle pluralia tantum alleen voor dit woord
geldt. Dat mazelen volstrekt niet meer als een meervoud
gevoeld wordt, bewijst verder de onmogelijkheid van een gebruik
als in `Wat heeft dat kind veel mazelen!', ook volgens
de ANS (37) een (uitgesloten) combinatie. Precies andersom als
bij hersenen, waar het meervoud acceptabeler lijkt dan
het enkelvoud. En dat is juist heel opmerkelijk, zoals nog zal
blijken. Een ander verschil met hersenen/hersens
is dat bij mazelen/mazels de andere vorm niet bij dezelfde
sprekers alterneert: bij dit laatste woord is er een duidelijke
geografische afbakening. Waar de ene vorm voorkomt, bestaat
de andere niet, en omgekeerd.
Mazelen
Kaart 1. Mazelen
De kaart wafel (De Rooij 1974, p. 49) geeft een
goed beeld van de gemiddelde spreiding van de meervoudsvorming
bij meerlettergrepige woorden op schwa + sonorant. In De Rooijs
woorden: `De vorm wafelen komt vooral in het zuiden
voor: vrijwel onvermengd in het westen van Vlaams-Brabant en
de zuidelijke helft van Nederlands Limburg; gemengd met wafels
in de rest van België (behalve West-Vlaanderen) en het
noorden van Nederlands Limburg. In Noord-Nederland vinden we
de -en-vormen verspreid in Noord-Holland boven het IJ
en een paar keer in Twente.' (De Rooij 1974, p. 48). Op blz.
66-67 zegt De Rooij het zo: `... op alle kaarten.. vormen de
-s-meervouden een ruime meerderheid.' In het artikel
van Goossens 1987 blijkt blz. op 152 dat de verbreiding van
het meervoud op -s bij dorens (bijv. van een
roos) nog meer verbreid is dan bij wafels, gedeeltelijk
ook anders. Het s-meervoud bij dorens komt in
het hele Nederlandse taalgebied voor, met uitzondering van Friesland,
oostelijk Overijsel, de Achterhoek, een oostelijk randje Noord-Brabant
en Belgisch en Nederlands Limburg. Dat moet een latere ontwikkeling
zijn. Algemeen wordt aangenomen (en bewezen geacht) dat
het s-meervoud jonger is dan dat op -en. Als
we de kaarten bij De Rooij en Goossens bekijken, zien we hoe
succesvol dat s-meervoud uiteindelijk gebleken is. Het
beslaat nu ongeveer 95 terwijl er vóór 1300 nog
weinig gevallen van meervoud op -s geschreven zijn.
Van een s-meervoud bij een woord van het type tweede
lettergreep met schwa en eindigend op een sonorant, zijn 13
gevallen in het literaire gedeelte van Corpus Gysseling aangetroffen.
Het zijn allemaal substantieven op -er. In de ambtelijke
stukken komen meer gevallen voor en ook verdeeld over meer typen
substantief. Praktisch al deze vormen komen uit het zuidwesten
van ons taalgebied, maar dat hangt ook samen met de Vlaamse
herkomst van 70 (Philippa 1981). Vergelijken we de grote
verbreiding van het suffix -s op de kaarten van De Rooij
en Goossens met die bij mazelen, dan constateren we
dat de verschillen haast niet groter kunnen zijn. De kaarten
lijken wel elkaars spiegelbeeld, dat wil zeggen in die zin dat
wafels en dorens bijna overal op -s
eindigen en dat mazelen in de meeste plaatsen op -en
eindigt. Gaan we dertig jaar terug (dat kan dankzij Vragenlijst
25 uit 1954 van het P.J.Meertens-instituut) dan blijkt het aantal
vormen op -en kleiner te zijn dan in 1986. Met andere
woorden, bij mazelen neemt het meervoud op -en
nog toe. Deze ontwikkeling is precies tegengesteld aan die bij
andere substantieven. Daar neemt het gebruik van -en
juist af ten gunste van -s. De oorzaak moet gezocht
worden in het bijzondere karakter van het woord in kwestie.
Ook de enorme tegenstelling tussen de geografie van de twee
suffixen -s en -en bij mazelen enerzijds
en bij alle andere vergelijkbare substantieven anderzijds, moet
verband houden met het plurale tantum karakter van het woord.
In feite ligt de oorzaak in de ontwikkeling die het woord
in semantisch opzicht heeft doorgemaakt, waardoor het op den
duur niet meer als meervoud, zelfs niet als plurale tantum gevoeld
werd. Blijkbaar is die ontwikkeling daarheen al aan de gang
in de periode dat het meervoudssuffix -s succes begon
te krijgen. Mazelen werd toen niet meer ervaren als
een samengesteld of geleed woord. En toen alle andere substantieven
hun -en-meervoud vervingen door dat op -s, deed
mazelen niet mee. Dat betekent dat de geografie van
de meervoudsvorming bij dit woord gefixeerd was en dat betekent
weer dat het kaartbeeld van de toestand in 1986 wel eens een
heel mooi beeld zou kunnen geven van de geografie in het verleden:
twee `vernieuwende' gebieden met -s, een noordoostelijk
en een zuidwestelijk en een centraal gebied met het oude suffix
-en. Alleen uit welke tijd dit beeld stamt is niet duidelijk,
maar gaan we af op de opmerking van De Rooij (1974, p. 66),
dat de door Van Loey beschreven toestand in het Middelnederlands
--- zeker wat de Zuidnederlandse tegenstelling tussen Vlaanderen
en (Zuid-)Brabant betreft --- in de moderne dialecten grotendeels
nog bestaat, dan vertegenwoordigt de kaart van mazelen
een vroege situatie, waarschijnlijk nog van vóór
de expansie van het - s-meervoud, die althans voor wat
het zuidwesten betreft, gedateerd wordt in de 13e en 14e eeuw
(Philippa 1982, p. 413). Maar wat zeker ook uit het kaartbeeld
duidelijk wordt, en wat --- bij mijn weten --- nog niet eerder
het geval geweest is, is dat er twee oude betrekkelijk kleine
gebieden met -s-meervoud bestaan, onafhankelijk van
elkaar. In zekere zin vult de kaart MAZELEN daarmee ook de leemte
op die een gevolg is van de afwezigheid van vroege geschreven
bronnen uit het noordoosten, want precies zoals het zuidwestelijke
-s-gebied zijn verleden heeft, mogen we dat voor het
noordoostelijke gebied ook wel aannemen. Met andere woorden,
er is geen reden om aan te nemen dat het - s-meervoud
in het noordoosten niet even oud is als in Vlaanderen. Het
opvallendst is de totale afwezigheid van een meervoud op -s
langs de kust van Holland. Dat werpt toch weer meer licht op
de geschiedenis van de meervoudsvorming. Juist omdat het en-meervoud
het oudste is, is niet aannemelijk dat de verspreiding van de
meervoudsvorming bij MAZELEN het resultaat van een expansie
van mazelen is. Deze vorm vertegenwoordigt de oude meervoudsvorming.
Dat betekent dat we in de twee -s-gebieden de oudste
territoria van het nieuwe -s-meervoud hebben en dat
geeft grond aan de hypothese van een onafhankelijke oorsprong
in beide gebieden (Philippa, hypothese 3; 1991, p. 100).
In elk geval blijft het belangrijk te weten wanneer masel
als enkelvoud buiten gebruik geraakt is. Dat zou ons in staat
stellen ongeveer te bepalen wanneer de verbreiding van het
-s-meervoud op gang gekomen is. Veel zekerheid daaromtrent
is niet te verkrijgen. Uit de behandeling die Kiliaan (1599)
van de diverse verwante woorden geeft, is wel iets op te maken
--- in elk geval een datum `ante quem' de relatie tussen enkelvoud
en meervoud verloren geraakt is. De ziekte heet bij hem maselen,
maseren, maselsuchte. Zijn omschrijving luidt
in een vertaling: `bultjes (blaren), mazelen, zwellinkjes, in
de volksmond pokken; kleine rode of purperen vlekjes, soms tegen
het zwarte aan, gevaarlijk voor kinderen.' Kiliaans definitie
van wat eventueel als het bijbehorende enkelvoud beschouwd zou
kunnen worden, masche, maschel, verschilt van
die bij maselen. In het eerste geval gebruikt hij macula,
labes, die beide `vlekje' betekenen, bij de naam van
de kinderziekte papule, boa, exanthemata,
al komt in zijn omschrijving nog wel maculae voor. Ook
de spelling van de twee vormen is steeds verschillend: masche
en alle samenstellingen en afleidingen van dit woord, hebben
sch, terwijl maselen steeds met een enkele
s gespeld wordt. Bij Plantijn is iets dergelijks het
geval. Mijn conclusie is dat de naam van de ziekte een op zichzelf
staand woord is in de 16e eeuw. Die conclusie wordt bevestigd
door het opvallende feit dat de naam van de ziekte altijd voorzien
is van het bepaalde lidwoord, voor het eerst te constateren
bij Plantijn die onder de letter M/ ` De maselen'
opneemt, waar hij bij substantieven normaal geen lidwoord geeft.
In dit geval is het lidwoord blijkbaar onderdeel van de naam.
Dat wijst op een verschuiving van de aandacht van het uiterlijke
verschijnsel van de vlekjes, naar de algehele gesteldheid van
de patiënt. Als van iemand gezegd wordt dat hij mazelen
heeft, wordt --- naar mijn gevoel --- meer de aandacht gevestigd
op zijn vlekkerige uiterlijk, dan bij de formulering: hij heeft
de mazelen. Het bepaalde lidwoord bevestigt de semantische
specialisering. En niet zonder betekenis is verder dat zowel
Plantijn als Kiliaan alleen een meervoud op -en gebruiken,
terwijl beide auteurs toch afkomstig zijn uit een gebied waar
bij dit type woorden het -s-meervoud normaal is (Van
Loey 1964; 124). Op de vraag wanneer isolering van mazelen
geleid heeft tot fixering van de oude meervoudsvorm geven ook
zij geen antwoord. Aan Van Loey (1961) zijn argumenten te ontlenen
dat dat niet voor 1500 gebeurd zal zijn1 . Dat houdt in dat pas in de loop van de 17e
eeuw het -s-meervoud succesvol werd en zich ging manifesteren
buiten de gebieden die nu op de taalkaart MAZELEN die -s
vertonen. Op die, hier gepubliceerde, taalkaart (anno 1986)
komen naast mazelen nog enkele heteroniemen voor: blekken/blekens
en ieversken in enigerlei vorm; blecken ook
bij Plantijn. Het zijn alle twee vormen op retour. Niet alleen
wordt dat door diverse correspondenten van het P.J.Meertens-Instituut
met zoveel woorden aangegeven, maar bovendien blijkt hun teruggang
bij vergelijking van de geografie in 1954 (Vragenlijst 25) met
die van 19862 . Zowel
blekken/blekens als ieversken wekken de indruk
ook pluralia tantum te zijn (geweest?). Bijna geheel verdwenen
zijn nu al de twee overige namen reule en plekken.
Al deze namen moeten wijken voor de vorm uit de Standaardtaal,
mazelen, niet voor een succesvolle verwante vorm uit
de aangrenzende dialecten. Dat blijkt ook het geval te zijn
in gebieden waar men meazels, messels, of meuzels
zegt, met een palataal vocalisme en het autochtone s-meervoud,
dat is resp. op de Zeeuwse eilanden, Drente, Noord-West-Overijsel
en de Stellingwerven. Want niet alleen heeft de nieuwe vorm
een meervoud op -en, wat een morfologische verandering
zou kunnen zijn, maar steeds is ook een andere vocaal aanwezig:
mazelen. In Drente en Overijsel komt dus naast de oude
vormen messels en meuzels, geen vorm messelen
voor. In Zeeland een vergelijkbare situatie. Wel mazelen
naast het oude maezels, maar niet maezelen.
Overigens wel weer maezels, maar die vorm past binnen
het patroon van de algemene vervanging van een te zeer afwijkende
vocaal uit het Standaard Nederlands. Nergens in deze gebieden
kan gesproken worden van de vervanging van het suffix. Als een
vorm een ander suffix dan het oude suffix vertoont, is ook de
vocaal anders. Zoiets is altijd een aanwijzing dat een woord
als geheel wordt overgenomen en niet een enkel vervangend foneem
of morfeem (vgl. Stroop 1981). De expansie van mazelen
heeft dus niets te maken met een eventuele verbreiding van het
meervoudssuffix -en; het is een lexicale aangelegenheid.
En in dit geval een bewijs opnieuw dat mazels (of mazelen)
tegenwoordig een ongeleed woord is. Dat de nieuwe benaming
in deze gebieden een ontlening aan de Standaardtaal is, hoeft
niet te verbazen. De huisarts die geconsulteerd wordt en de
onderwijzer op school bij wie het ziektegeval gemeld moet worden,
spreken van mazelen en dan is overneming een heel vanzelfsprekende
zaak. Niet waarschijnlijk is dat de oorspronkelijke
verbreiding van deze vorm daardoor verklaard moet worden. In
de eerste plaats blijkt bij vergelijking van de situatie van
dertig jaar geleden met het heden, dat mazelen nu pas
aan het binnendringen is in gebieden waar eerst een andere naam
de gewone was. Bovendien, als de dokter invloed zou hebben gehad
op de naamgeving van deze kinderziekte, dan zou dat overal in
dezelfde mate merkbaar moeten zijn geweest, ook in gebieden
waar nu nog een meervoud op -s het enige is.
Hersens
Kaart 2. Hersens
Hersenen is van
oorsprong geen meervoud, maar een ongeleed woord hersen.
Volgens De Vries-De Tollenaere (1991, p. 169) zal de grondbetekenis
van het oorspronkelijke woord `schedel' zijn geweest, een enkelvoudig
begrip dus. Ook in andere Westeuropese talen is het naamwoord
steeds enkelvoud: Duits das Gehirn; Engels brain
( brains fig.). Het Frans heeft naast cervelle,
cerveau (mv), hoewel Plantijn le cerveau schrijft.
In het Middelnederlands had het woord nog de vorm hersen;
MWB III, 382. Daarnaast verschijnt ook, even vaak, de formatie
hersenen, eventueel met aan andere vocaal, harsenen.
Er is geen vorm op -s aangetroffen. Zowel hersen
als hersenen hebben nog lange tijd naast elkaar bestaan.
Er zijn eigenlijk maar twee opvattingen mogelijk over de oorzaak
waardoor de vorm van het woord veranderd is van hersen
in hersenen/hersens. De eerste is dat men het oude woord
is gaan zien als een enkelvoudig telbaar substantief,
waarvan een meervoud afgeleid kon worden, of zelfs `moest' worden.
Mijn indruk is dat dat stilzwijgend de opvatting is die in de
woordenboeken wordt aangehangen. Toch is dat een niet zo waarschijnlijke
verklaring, want wat is er telbaar aan onze hersenen en waarom
zou zo'n verandering dan ook niet in andere talen zijn opgetreden.
Een andere opvatting, die ik hier als nieuw presenteer,
is dat hersen opgevat is als een meervoud, een
plurale tantum dus. Vervolgens is dat meervoudskarakter nog
eens benadrukt, overgekarakteriseerd door aanhechting van een
meervoudssuffix, aanvankelijk -en. Essentieel voor deze
opvatting is dat aangetoond kan worden dat hersen inderdaad
als meervoud gezien is. Raadpleging van het WNT levert weinig
op. Hersen in deze vorm komt wel in een flink aantal
citaten voor, maar steeds in objectsfunctie of na een voorzetsel,
en daar is natuurlijk geen bewijs aan te ontlenen. Maar er is
een citaat dat aan alle twijfel een eind maakt. In Hoofts Bruiloftszang
voor Constantijn Huygens uit 1627 komt de volgende regel voor:
`Haer' helder harssen zijn bedwelmt'. Harssen regeert
hier een meervoudige persoonsvorm en is dus opgevat als een
meervoud (WNT s.v hersenen). Ook bij andere schrijvers,
Vondel, Bredero, o.a. komen vormen als hersen/harsen
voor maar ook dan steeds in objectspositie, waardoor ze hun
getal niet verraden. Hierboven is al gewezen op het naast
elkaar voorkomen van hersen en hersenen in het
Middelnederlands en latere fasen van het Nederlands, waarbij
opvalt dat ze ook werkelijk gelijkwaardig aan elkaar zijn. Dat
is natuurlijk ook alleen verklaarbaar als de twee vormen precies
dezelfde betekenis hadden, nl. die van `brein' (of `hersenen'!).
Dat de uitbreiding met -en inderdaad de bedoeling
had van het woord een (herkenbaarder) meervoud te maken, wordt
nog eens duidelijk doordat hersenen, in tegenstelling
tot mazelen, wel meedeed met de vervanging van -en
door -s. Uit de hierbij gepubliceerde kaart blijkt dat
dat -s-meervoud in dit geval zelfs meer dan gewoon voorkomt,
meer verspreid bijv. dan bij wafels (De Rooij 1974,
p. 49). De vormen op -en zijn er ook meer verspreid
en vormen zeker geen gebieden. Dit alles ondersteunt alleen
nog maar de gedachte van de (over-)karakterisering bij hersen,
dat door zijn vorm, een einde op -en, op het punt van
enkel-/meervoud een onduidelijk karakter heeft. Immers, -s
is als suffix eenduidiger een meervoudssuffix dan -e(n),
wat nog eens wordt bevestigd door de voorspoedige en grootschalige
verbreiding ervan. Daarbij heeft zeker ook de door Van Haeringen
geïntroduceerde `ritmische factor' een rol gespeeld, die
bij een meersyllabig substantief waarvan de laatste syllabe
onbeklemd is, het -s-meervoud de voorkeur geeft (Van
Haeringen 1949, p. 187). Wat er met hersen gebeurde,
is te vergelijken met het bekende geval cyclaam, waarbij
een vergelijkbare (meta-)analyse plaatsgevonden heeft. De oorspronkelijke
enkelvoudsvorm van het ontleende cyclamen was blijkbaar
niet duidelijk als zodanig en werd opgevat als een meervoud,
waarvan dan een nieuw enkelvoud, cyclaam, werd afgeleid.
Dat was hier zinvol omdat cyclamens telbaar zijn (Van Marle
1978, p. 162). Van het omgekeerde proces zijn ook voorbeelden
te vinden. Schönfeld (1964, p. 123) noemt o.a. schoen,
teen en peen die oorspronkelijk meervoudsvormen
waren, maar later als enkelvoud werden opgevat, waarvan nieuwe
meervouden werden gevormd. De oorspronkelijke enkelvoudsvorm
hersen werd weer ervaren als een meervoud, dat onduidelijk
was, maar in plaats dat er een nieuwe enkelvoudsvorm van werd
afgeleid, zoals bij cyclamen, wat semantisch niet zo
zinvol geweest zou zijn vanwege het niet telbare karakter van
het zaakbegrip, werd het vermeende meervoudskarakter `nogmaals'
uitgedrukt, door aanhechting van het toen gebruikelijke suffix
-en. Verrassend is overigens dat ook de oude vorm
hersen nog steeds voorkomt, ongeveer 15 keer en verspreid
over het hele taalgebied. Slot Twee meervouden
dus, die het niet zijn. Mazelen, dat van oorsprong een
geleed woord is, te weten het meervoud van een eenmaal bestaand
enkelvoud mazel, heeft zich een tijdlang gedragen als
een echt plurale tantum, wat zijn weerslag heeft gehad op de
geografie van de allomorfie van het oorspronkelijke meervoud.
Tegenwoordig functioneert het meestal als een ongeleed woord,
dat enkelvoud is. Mazelen is dus nu geen meervoud meer,
ook niet `tantum'. Hersens daarentegen is oorspronkelijk
een enkelvoudig woord: hersen, dat door zijn vorm de
interpretatie van een meervoud opriep, waarmee echter geen enkelvoud
correspondeerde. In de syntaxis ging het woord als een meervoud
functioneren. Een volgende stap was het woord een duidelijker
meervoudsvorm te geven, en de oorspronkelijke vorm als een schijnenkelvoud
op te vatten. En zo is hersenen zich ook in morfologisch
opzicht als een meervoud gaan gedragen, en deed het tenslotte
ook mee met de stroming die het oude meervoudssuffix -en
door -s verving. Een mooiere illustratie van deze
ontwikkeling dan de reeks Vondel-citaten in het WNT is nauwelijks
denkbaar: 1620: herssen; 1639: harssenen; 1671:
herssens.
Jan Stroop
Literatuur
- ANS
[1984] Algemene Nederlandse Spraakkunst onder
redactie van G.Geerts, W. Haeseryn, J. de Rooij en M.C. van
den Toorn, Groningen 1984. - Goossens, J.
[1981]`Kanttekeningen
bij de meervoudsvorming van substantieven in het Nederlands
en zijn dialecten', in: Taal en Tongval 33 1981,
blz. 70-75.
- idem
[1987]`Schets van de meervoudsvorming der
substantieven in de Nederlandse dialecten', in: Taal en
Tongval 39 1987, blz. 141-173. - Haeringen,
C.B.
[1949] Neerlandica; verspreide opstellen, `s-Gravenhage
1949. - Marle, J. van
[1978]`Veranderingen in woordstructuur',
in: G.A.T. Koefoed en J. van Marle [eds.], Aspecten van
Taalverandering, Groningen 1978, blz.127-176.
- Philippa,
M.L.A.I.
[1981]`De meervoudsvorming op -s in het Nederlands
vóór 1300', in: Tijdschrift voor Nederlandse
taal- en letterkunde 97 1981, blz. 81-103. - idem
[1982]`Problematiek
rond het s-meervoud: een diachroon overzicht', in:
De nieuwe taalgids 75 1982, blz. 407-417.
Beide artikelen ook in: M.L.A.I. Philippa, Noord-zee-germaanse
ontwikkelingen, diss. Amsterdam 1987. - Rooij, J.
de
[1974]`Dubbel meervoud I, II', in: Taal en Tongval
26 1974, blz. 46-69 en 153-178. - Stroop, J.
[1981]`Twee
gevallen van woordverandering', in De nieuwe taalgids
75 1981, blz. 135-140. - Taeldeman, J.
[1980]`Pluralisation
in the Flemish (and the Brabantic) dialects', in: S. Daalder
and M. Gerritsen [eds.], Linguistics in the Netherlands,
Amsterdam 1980, blz. 29-46.
Noten
1. Uit wat Van Loey (1966, p. 13) in zijn gebruikelijke gecondenseerde proza meedeelt: `Een meervoud op -s hebben: 1. woorden op -el, -en, -er...... Het komt voornamelijk in Westvl. en Holl. documenten, reeds in de 13de e., voor en bij groep 1 (dat is die op -el, enz. J.S.) eerst laat en zelden (vnl. Brab. en Holl.).' valt op te maken dat het -s-meervoud bij woorden als vogel pas tegen het einde van de 15e eeuw (daar eindigt zijn onderzoeksperiode) en dan nog maar sporadisch en dan nog vooral in Brabant en Holland voorkomt. Dat zou betekenen dat de kaart mazelen de situatie tot in elk geval 1500 toont. Terug
2. Die vergelijking is mogelijk dankzij de (ongepubliceerde) kaart die op basis van het materiaal uit 1954 getekend is. De kaart is gemaakt door Annette Goddijn, die in het studiejaar 1990-1991 deel uitmaakte van een werkgroep over woordgeografie. Terug
Terug naar boven
| |